- pull
- n. trekken; invloed; aankomst; lezen (in druk); handvat (om te trekken)--------v. trekken; slepen; eruit trekken; aanspannen; scheurenpull1[ poel]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 ruk ⇒ trek, stoot; 〈figuurlijk〉 klim, inspanning, moeite2 trekkracht3 teug ⇒ slok 〈drank〉, trek 〈van sigaar〉4 (trek)knop ⇒ trekker, handvat5 〈cricket〉krachtige slag in de on♦voorbeelden:1 it's a hard pull • het is een heel karweia long pull across the hills • een hele klim over de heuvelsII 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉 〈informeel〉1 (oneerlijk) voordeel2 invloed ⇒ macht♦voorbeelden:1 have a great deal of pull with someone • een wit voetje bij iemand hebben2 have a pull on someone • invloed/macht over iemand hebbenIII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 het trekken ⇒ het rukken2 aantrekking(skracht) 〈vaak figuurlijk〉♦voorbeelden:2 the pull of an actress • de aantrekkingskracht van een actrice————————pull2I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 trekken ⇒ getrokken worden, plukken, rukken2 zich moeizaam voortbewegen3 gaan 〈van voertuig, roeiboot〉 ⇒ gedreven/getrokken worden, roeien, rijden4 bewegen5 〈cricket〉krachtig in de on slaan♦voorbeelden:1 pull for beer • bier tappenthis table pulls apart easily • deze tafel gaat gemakkelijk uit elkaarpull at/on a pipe • aan een pijp trekken2 pull away from • achter zich laten3 the bus pulled away • de bus reed weg/trok opthe car pulled ahead of us • de auto ging voor ons rijdenthe car pulled alongside ours • de auto kwam naast de onze rijden, de auto stopte naast de onzepull for the shore • naar de kust varenthe train pulled into Bristol • de trein liep Bristol binnen4 the handle doesn't pull easily • de hendel beweegt niet gemakkelijk→ pull backpull back/, pull inpull in/, pull offpull off/, pull outpull out/, pull overpull over/, pull roundpull round/, pull throughpull through/, pull togetherpull together/, pull uppull up/II 〈overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ (uit)rukken, naar zich toetrekken; uit de grond trekken; tappen; zich verzekeren van, (eruit) halen2 〈informeel〉bewerkstelligen ⇒ slagen in3 inhouden ⇒ langzamer doen gaan, intomen 〈paard; ook figuurlijk〉4 doen voortgaan ⇒ voortbewegen5 〈cricket, honkbal; benaming voor〉(de bal) slaan6 verrekken 〈spier〉7 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; slang〉(be)roven♦voorbeelden:1 pull beer • bier tappen (uit een vat)pull a chair up to the table • een stoel bijschuiven (aan tafel)pull customers • klandizie trekkenhe pulled a gun on her • hij richtte een geweer op haarpull a tooth • een kies trekkenpull something to pieces • iets aan stukken scheuren; 〈figuurlijk〉iets zwaar bekritiserenpull someone's sleeve, 〈figuurlijk〉pull someone by the sleeve • iemand aan zijn mouw trekkenpull votes • stemmen trekken/winnen〈figuurlijk〉 stop pulling me about/around • behandel me niet zo ruw〈figuurlijk〉 he pulled my essay apart • hij liet geen spaan heel van mijn opstelhe pulled on his shirt • hij trok zijn overhemd aanthe current pulled him under • de stroming sleurde hem mee2 what's this man trying to pull? • wat probeert deze man me te leveren?3 pull a horse • een paard intomen¶ pull the other one • maak dat een ander wijs→ pull backpull back/, pull downpull down/, pull inpull in/, pull offpull off/, pull outpull out/, pull overpull over/, pull roundpull round/, pull throughpull through/, pull togetherpull together/, pull uppull up/
English-Dutch dictionary. 2013.